Familie Kegge
Otto Sterman debuteerde in januari 1935 als West-Indische bediende in het blijspel De familie Kegge, naar een schets uit Camera Obscura (1839) van Hildebrand (pseudoniem van Nicolaas Beets. Een rol met weinig tekst, en die in de voorgaande decennia exclusief door witte mensen werd gespeeld. De zwarte knecht houdt deuren open, schuift stoelen aan en brengt drankjes rond. Volgens een recensie in De Noord-Ooster was Sterman ‘in zijn kleurige pakje’ als West-Indische bediende ‘een juist ornament in ‘t wat protsige [opschepperig] milieu der familie Kegge.’[1]
De precieze invulling van de rol van deze knecht verschilt per script. Sterman speelde volgens het script van Cor Hermus (1934), waar wij geen exemplaar van hebben kunnen vinden. De eerste twee scripts dateren uit 1890. In het script van W.N. Peijpers, dat werd opgevoerd in Rotterdam, heet de zwarte knecht Domingo en werd hij gespeeld door H. Terwee. [2] Vader Kegge, oud-planter, noemt hem een keer ‘zwartkop’. Domingo noemt Kegge zonder uitzondering ‘massa’: in het script werd voor de tekst van Domingo ‘mijnheer’ doorgestreept en ‘massa’ bijgeschreven. [3] Deze versie viel niet erg in de smaak en verdween binnen de kortste keren van het toneel. De toneelbewerking van Willem van Zuylen, uit hetzelfde jaar, bevatte twee knechten. Hun huidskleur wordt niet expliciet vermeld, wat doet vermoeden dat het om witte knechten ging. Jan Paul Valkema Blouw beperkte bijna vier decennia later, in 1927, de rol van de zwarte knecht tot slechts één denigrerende scène, waarin hij voornamelijk als onderwerp van gesprek dient. Een groepje studenten doet een soort spin the bottle-zoenspel: alle mannen moeten de kamer uit, waarna één van de vrouwen, Grietje, een nummer onder de zes kiest. De persoon die op dat nummer binnenkomt, moet ze evenzoveel zoenen geven. Ze kiest nummer vier. En wie komt er als vierde persoon binnen? De zwarte knecht. De aanwezigen lachen het uit en moedigen Grietje aan de knecht vier zoenen te geven. Ze weigert: ‘Die n*! Dat nooit!’ Waarop iemand zegt: ‘Maar juffer! Hij geeft niet af!’ Grietje ‘kruipt vol afkeer weg’ en zegt ‘Ajakkes!’. [4]
In 1953 werd De familie Kegge opnieuw bewerkt, dit keer door Henk Bakker, goede vrienden met Jan Fabricius.[5] De knecht, ‘een zwarte Surinamer’, krijgt de naam Tom. Hij spreekt volgens het script in een West-Indisch accent, wat tekstueel vooral een slechte grammatica betekent. Tom krijgt er een korte scène bij, waarin hij met een plumeau in zijn hand trots vertelt over de livrei met zilveren knopen die vader Kegge hem heeft beloofd. Ook de eerder beschreven zoenscène zit in deze versie. Tom draagt een beige jas van koetsbediende, witte handschoenen en een zwarte hoed. Dit keer zegt Tom zelf, met een brede grijns op zijn gezicht: ‘Ik niet afgeef!’[6] De toneelversie van Bakker werd tot begin jaren zestig opgevoerd.
[1] Afkorting fam. voluit geschreven. De Noord-Ooster, 24 december 1935.
[2] Naar eigen zeggen al geschreven in 1889, maar pas opgevoerd in 1890. Het Vaderland, 25 september 1890.
[3] Sophia Boas, De familie Kegge. Tooneelspel in vier bedrijven (z.j.). Allard Pierson theatercollectie, UvA, 24-E-14.
[4] J.P. Valkema Blouw, De familie Kegge: tooneelspel in vijf bedrijven (Haarlem: De Erven F. Bohn, 1929) 45-46.
[5] Het Vrije Volk, 4 juni 1969.
[6] Henk Bakker, De familie Kegge (Haarlem: De Erven F. Bohn, 1953) 84.